Staan de pianosonates van Franz Schubert niet bekend om hun jolige lotsaanvaarding, dan vormt zijn laatste bij leven gepubliceerde exemplaar toch enigszins een uitzondering. Zowel structuur als algemeen klankbeeld ademen evenwicht en zielerust uit, van het ingetogen en plechtstatige eerste deel tot het schier humoristische laatste. Het tegenovergestelde treffen we aan bij Bartók, die de piano in dezen tot het slagwerk rekent. Waar mineure modernisten echter in tomeloos gebeuk verzanden, gidst de Hongaarse estheet een gerodeerde vorm als de sonate een nieuw tijdperk binnen. Vertolker van al dat moois is Nicholas Van de Velde. Reeds op negenjarige leeftijd schreef hij een eerste concours op zijn naam, waarna hij onder ervaren vleugels kon uitrijpen tot de rasmuzikant die hij vandaag is.
If Franz Schubert’s piano sonatas are not generally known for their joyful embrace of fate, his last surviving sonata is something of an exception. Both the structure and the overall sound exude balance and express a soul at peace, from the subdued and solemn first part to the almost humorous last. We find the opposite with Bartók, who seemed to see the piano as a percussion instrument. Where lesser modernists become trapped in unbridled pounding, however, the Hungarian aesthete guided such an erstwhile form as the sonata into a new age. Interpreting all this for us is Nicholas Van de Velde. He had his first competition under his belt at age nine, before maturing under experienced wings into the purebred musician we know today.
Nicholas Van de Velde piano
F. Schubert (1797-1828)
–
Sonate nr. 18 in G, D894
B. Bartók (1881 - 1945)
–
Sonate, Sz. 80
i.s.m. SWUK